Het lijkt een zinloos spelletje. Het is meer dan een spelletje. Ze bouwen hun wereldkaart. Elke geur, elke textuur, elk geluid is een coördinaat. Als ze ooit licht kunnen waarnemen, hebben ze eerst deze kaart nodig om het te begrijpen. Ramiro zuchtte sceptisch. “Hou jezelf niet voor de gek.” Lucía knikte respectvol. “Ik hou mezelf niet voor de gek.”
Ik leer ze leven als oogloze kegels. Ramiro gaf geen antwoord, maar toen hij wegging, hoorde hij Leo fluisteren: “Papa ruikt al van jongs af aan blauw.” En die zin bleef als een steek in zijn borst bij hem hangen. De sessie eindigde in de tuin. Daar liet Lucía hen hun schoenen uittrekken.
De kinderen liepen over nat gras, vervolgens over gladde stenen en uiteindelijk over warm zand. “Wat voel je nu?” vroeg ze. “Het gras is groen en kietelig. De stenen zijn grijs en hard. Het zand, het zand, is als warm goud,” zei Leo. Lucía sloot even haar ogen. Ze waren daar, hun eerste kleurenwoordenboek aan het maken.
Niet in een laboratorium, noch met machines van miljoenen dollars, maar in de eenvoud van een tuin, in de schoenen van twee kinderen die de dingen anders begonnen te zien. Thuisgekomen pakte Bruno vastberaden haar hand. “Kom je morgen terug?” “Als je wilt, ja, dat willen we,” zeiden ze in koor. En die nacht viel de tweeling voor het eerst in lange tijd lachend in slaap.
De ochtendzon baadde de grote ramen van het landhuis in een gouden gloed. Ramiro liep gewoonlijk snel door deze gang op weg naar vergaderingen of zijn kantoor, maar die dag stopte hij. Buiten in de tuin zag hij Lucía kleurrijke stoffen uitspreiden, die de kinderen niet zagen, evenals kleine potjes kruiden en bakjes water. Ramiro tuitte zijn lippen.
Haar instinct vroeg haar wat ze met haar kinderen aan het doen was, waarom ze een ruimte verpestte die altijd symmetrisch en netjes was geweest, maar iets in de scène hield haar tegen. Leo en Bruno stonden daar, op blote voeten, het gras aanrakend. Ze zagen er niet verloren of bang uit. Ze waren duidelijk vol verwachting. Lucía hurkte voor hen neer. “Vandaag gaan we iets nieuws doen.”
Deze tuin wordt onze geheime kaart. Een kaart, vroeg Bruno, terwijl hij zijn hoofd scheef hield. Ja. Je hebt geen ogen nodig om te reizen, alleen aanwijzingen. Elke hoek van de tuin heeft een kleur, een geur en een geluid dat erbij past. Als je klaar bent, weet je hoe je je kunt verplaatsen zonder dat iemand je de weg wijst. Leo lachte ongelovig. Het is onmogelijk. We struikelen altijd. Dus laten we het proberen. Als jij struikelt, lachen we samen.
Lucia pakte een kommetje water en zette het bij de rozenstruik. Het zal diepblauw zijn. Water zal altijd blauw zijn. Als je het kabbelen hoort, weet je waar je bent. De kinderen kwamen voorzichtig dichterbij. Lucia maakte hun handen nat. “Ze voelen het. Het is koud,” zei Leo. “Het is een verfrissend blauw en het ruikt lekker,” voegde Bruno eraan toe.
Lucia maakte een mentale notitie: roze + water = puur blauw. In een andere hoek liet ze wat koffiebonen in een open zak liggen. De geur verspreidde zich. De intense bruine kleur zal hier blijven hangen. Als ze ontploffen, weten ze dat ze noordelijk op onze kaart staan. Bruno haalde diep adem. Ik heb honger.
“Het doet me denken aan oma’s kookkunsten,” zei Leo nostalgisch. Lucía zweeg even. Deze spontane bekentenis was van grote waarde. Het betekende dat zintuiglijk geheugen herinneringen kon doen herleven, en herinneringen konden kompassen worden. Verderop spreidde hij een ruwe wollen deken uit over de aarde. “Dit wordt het ruwe groen. Zodra je het aanraakt, weet je dat je dicht bij het oosten bent.”
De tweeling liep blootsvoets over de deken. “Het jeukt, maar het voelt veilig,” lachte Bruno. “Dus groen is een beschermende kleur.” Lucia knikte. Uiteindelijk leidde ze de kinderen naar de hoek waar ze muntplantjes had geplant. “Hier hebben we de verse witte munt. Als ze erop blazen, weten ze dat ze in het zuiden zijn.” Leo boog zich voorover, wreef over de blaadjes en haalde diep adem.
“Het is alsof je sneeuw inademt. Dus, wit is een verkoudheid die geen pijn doet,” concludeerde Bruno. Zo veranderde de tuin beetje bij beetje in een levende kaart. Lucía liep voorop, maar het waren de tweelingen die de kleuren benoemden. Elke geur, elke textuur, elk geluid was een coördinaat. Na een moment deed ze een paar stappen achteruit. “Oké, ontdekkingsreizigers.”
Nu wil ik dat je alleen loopt. Zoek de blauwe, dan de bruine, dan de groene en ten slotte de witte. De kinderen stonden gespannen stil. Ze hadden nog nooit een ruimte overgestoken zonder dat iemand hun hand vasthield. “Wat als we vallen?” fluisterde Leo. “Dan kom ik je halen. Maar probeer het eens.” Bruno zette de eerste stap. Toen volgde Leo.
Ze bewogen zich langzaam voort, tastten hun weg met hun voeten, hun handen, hun neuzen. De lucht bevatte aanwijzingen. Eerst de geur van koffie, toen de frisheid van munt, toen het kabbelen van water terwijl Lucía zachtjes in de kom roerde. En plotseling, na een paar minuten die een eeuwigheid leken, bereikten ze de plek waar de ruwe deken lag. “We hebben hem gevonden,” riep Bruno.
“We bevinden ons in het groen dat ons beschermt,” voegde Leo er lachend aan toe. Lucia applaudisseerde enthousiast. Precies. Ze deden het alleen. Voor het eerst omhelsden de tweelingen elkaar lachend. Ze waren niet tegen muren gebotst of over meubels gestruikeld; ze hadden de ruimte met hun eigen kaart genavigeerd.
Vanaf het terras sloeg Ramiro alles woordeloos gade. Zijn borst, zo gewend aan de last van de berusting, voelde een vreemde pijn, een soort trots vermengd met angst. Want als het werkte, als zijn kinderen leerden lopen zonder afhankelijk te zijn van anderen, wat betekende dat dan? Dat hij, met al zijn geld en dokters, hun niet had kunnen geven wat deze jonge vrouw hen had weten te geven met kleding, water en kruiden. Hij trok zich stilletjes terug, omdat hij niet wilde dat iemand het merkte.
Toen de avond viel, zat Lucía met hen op het gazon. Vandaag was hun eerste reis op de kaart. Morgen doen we het opnieuw. En op een dag zal deze kaart zo echt zijn dat ze er gedachteloos overheen kunnen reizen. Bruno hief zijn gezicht op naar de hemel. En op een dag zullen wij de hemel kunnen zien. Lucía glimlachte teder terwijl ze door zijn haar streek. Misschien niet zoals iedereen het ziet, maar op haar eigen manier.
De lucht voelt op je huid als de wind waait. Je hoort het in het gezang van de vogels. Je voelt het in de vallende regen. Jij zult het ook ervaren. De tweeling bleef stil, maar een nieuwe vrede was duidelijk zichtbaar op hun gezichten. Voor het eerst in lange tijd voelden ze zich niet opgesloten in een donker landhuis, maar dwalend in een wereld met nieuwe grenzen die ze zelf konden veroveren. En die nacht, voordat hij in slaap viel, fluisterde Leo iets tegen zijn broer.
Heb je het gemerkt? De wereld heeft kleuren, alleen had niemand ze ons laten zien. Bruno, glimlachend in het donker, antwoordde: “En Lucía is als een lantaarn, maar dan een die schijnt zonder ogen.” Het landhuis van Valverdes was altijd een stille plek geweest, een indrukwekkende, bijna plechtige stilte, als die van een verlaten kerk.
⏬️ ⏬️ ga verder op de volgende pagina ⏬️ ⏬️